Werkwoorden

Gepubliceerd op 2 februari 2025 om 14:00

Werkwoorden


Wat zijn werkwoorden
Werkwoorden zijn woorden die een handeling, toestand of gebeurtenis aangeven.
Ze vormen een essentieel onderdeel van de zin en kunnen verschillende rollen spelen, zoals het aangeven van tijd, aspect en modaliteit (kunnen, moeten, mogen). Gelukkig maken de modale werkwoorden op de basisschool nog geen onderdeel uit van het aanbieden van werkwoorden. Dan zouden er hoogstwaarschijnlijk veel kinderen er helemaal de brui aangeven.
  Ik leg in groep 5 uit wat werkwoorden zijn door ze de zogeheten 'doe'-woorden te noemen.
Aan het werkwoord kun je zien dat er iets actiefs gebeurt. Bijv. fietsen, lopen, acteren, dragen,....

 

Soorten Werkwoorden
Werkwoorden kunnen op verschillende manieren in groepen worden ingedeeld.
De hoofdindeling is die in zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden.

🎈Zelfstandige werkwoorden: Deze werkwoorden kunnen zelfstandig een zin vormen.
Voorbeeld: "lopen", "eten", "schrijven".
🎈Koppelwerkwoorden:  Een koppelwerkwoord is een werkwoord dat voorkomt in zinnen met een naamwoordelijk gezegde.
Bijv. in de zin ‘Ik ben blij’ en ‘De soep lijkt klaar’ zijn ben en lijkt koppelwerkwoorden.
In ‘Ik ben blij’ gaat het om iets wat de ‘ik’ is (namelijk: blij).
In deze zin is ben het koppelwerkwoord; blij is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Het gaat er bij koppelwerkwoorden dus altijd om dat het onderwerp iets ís.
* De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en voorkomen
🎈Hulpwerkwoorden: Deze werkwoorden helpen andere werkwoorden om een voltooide tijd aan te geven.
Voorbeeld: "hebben", "zijn", "worden".
Staat er nl. in een zin een vorm van 'hebben, worden of zijn', dan heb je met een voltooid deelwoord te maken.
Bijv. Ik heb deze trui gekocht.
Hij werd tot directeur uitgeroepen.
Ze is net oma geworden.

Werkwoordsvormen
Er bestaan 3 werkwoordsvormen, te weten:
1. De persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door een zin vragend te maken. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
Bijv. Gisteren liepen Julia en Fred door het park.
Vraagzin: Liepen Julia en Fred gisteren door het park?
Liepen komt vooraan te staan bij de vraagzin en is dus de persoonsvorm.
Een zin vragend maken is de makkelijkste manier om de persoonsvorm te vinden, maar wat nu als er al een vraagzin staat?
Bijv. Wie is er dit jaar wereldkampioen boksen?
Dan kun je twee dingen doen om de persoonsvorm te vinden, namelijk:
A. de tijd van de zin veranderen
Wie was er dit jaar wereldkampioen boksen?
Ander voorbeeld: Wie gaan er morgen mee zwemmen?
Wie gingen er......?
B. het getal in de zin veranderen; van enkelvoud maak je meervoud en vice versa. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm.
Wie zijn er dit jaar wereldkampioen boksen?
Ander voorbeeld: Wie gaan er morgen mee zwemmen?
Wie gaat er......?

2. Het infinitief
Hiermee wordt het hele werkwoord bedoeld.
Bijv. het infinitief: lopen, wandelen, fietsen,...
3. Het voltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord is een werkwoord dat altijd een hulpwerkwoord bij zich heeft.
In de voorbeeldzinnen is het hulpwerkwoord onderstreept en het voltooid deelwoord dikgedrukt.
Bijv. Hij is van huis weggelopen
Zij werd in haar neus door een bij gestoken.
Pieter heeft hoofdpijn gekregen.


Onderstaand vind je een download van een stappenplan om werkwoorden te vervoegen.
Gevonden op Klascement.

Overzicht TT VT VD Pdf
PDF – 104,6 KB 19 downloads

Werkwoorden vervoegen

Ik-vorm en Stam:
De stam van een werkwoord is de basisvorm zonder de infinitief uitgang (meestal "en").
Bijv. de stam van "lopen" is "loop".
Tegenwoordige tijd:
- Ik-vorm: meestal de stam. Voorbeeld: "ik loop".
 - Jij-vorm: stam + t. Voorbeeld: "jij loopt".
Let op: als jij/ je achter de persoonsvorm staat, komt er achter het werkwoord geen +t
Bijv. Jij bevindt je in een lastige situatie.
Bevind jij je in een lastige situatie.
Maar staat er in een zin je moeder, je broertje,.... dan is het gewoon 3e persoon enkelvoud en dan geldt stam +t.
- Hij/zij/het-vorm: stam + t. Voorbeeld: "hij loopt".
- Wij/jullie/zij-vorm: infinitief. Voorbeeld: "wij lopen".

Verleden tijd:
- zwakke of regelmatige werkwoorden: stam + te/de. Voorbeeld: "ik werkte" (van "werken"), "jij werkte".
De klank van zwakke werkwoorden verandert niet als je ze in de verleden tijd zet.
- sterke of onregelmatige werkwoorden: hebben vaak een onregelmatige vorm. Voorbeeld: "ik liep" (van "lopen"), "jij liep".
Er is sprake van een sterk werkwoord als het werkwoord in de verleden tijd een andere klank krijgt dan in de tegenwoordige tijd en als het voltooid deelwoord eindigt op -en.

Voltooid deelwoord:
A. Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d.
Bijv. stoppen - stopte - gestopt
steunen - steunde - gesteund
werken - werkte - gewerkt

B. Sterke werkwoorden (onregelmatig werkwoorden)
Het voltooid deelwoord eindigt op -en; gelopen, gewassen, behangen,...
Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: lopen – liep – gelopen.

Om te oefenen met verschillende soorten en vormen van werkwoorden, zijn er Werkwoordkaartjes á La Triviant.
Hiermee oefen je werkwoorden op een leuke en speelse manier 😃👍🏻

 

Wil je  werkwoorden vervoegen op een speelse wijze oefenen? Dan kan dat met de Werkwoordkaartjes á la Triviant.
Werkwoordkaartjes 1 á la Triviant - 40 kaartjes: hiermee worden de zwakke en sterke werkwoorden geoefend
Werkwoordkaartjes 2 á la Triviant - 40 kaartjes: hiermee oefen je spelenderwijs de sterke, zwakke en scheidbaar samengestelde werkwoorden 
Werkwoordkaartjes 3 á la Triviant - 40 kaartjes, waarmee de persoonsvorm, de ik-vorm ( t.t.), de hij-vorm (t.t.), ik-vorm (v.t.), het voltooid deelwoord én het werkwoordelijk gezegde worden geoefend. De zin staat bovenaan op het werkwoordkaartje.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.